“Jouw overgrootouders gaven elkaar
een hand wanneer ze elkaar ontmoetten.”
“Waar is dat nu voor nodig?”
“Dat was een vorm van begroeting.”
“Hoe vies!”
“Mensen die elkaar beter kenden
gaven mekaar zelfs een zoen - uit sympathie.”
“Walgelijk!”
“In Frankrijk gaven de mannen
mekaar zelfs een zoen.”
“Viespeuken!”
“En kindjes werden toen nog …. eeuuch
… hoe moet ik dat zeggen … eeuuch … fysiek gemaakt.”
“Die namen elkaar vast?”
“Meer dan dat zou ik zeggen.”
“Die deden dat niet in zo’n speciaal
gedesinfecteerd potje dat je bij de apotheker kan gaan halen?”
“Bijlange niet.”
“En hoe werden die kindjes dan
gekweekt?”
“Kweken is niet het juiste woord
- die groeiden in de baarmoeder van de mama.”
“Maar dan kon je het geslacht, de
haarkleur, het kleur van de ogen… niet kiezen?”
“Neen.”
“Amaaaai - dan kreeg je eventueel
een kindje dat je niet gewild had.”
“Zo zagen de mensen dat toen niet - de natuur deed zijn werk.”
“Ik mag er niet aan denken dat ik
ter wereld zou gekomen zijn aan het begin van de 21ste eeuw.”
“Dat viel eerlijk gezegd érg goed
mee moet ik zeggen – érg goed mee.”
